Nieuws
Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen MiFID II Prudentiële toezichtswetgeving

IFR/IFD: een nieuw prudentieel regime voor beleggingsondernemingen

8 min leestijd

Vanaf 26 juni 2021 wordt de Investment Firm Regulation & Directive (hierna: IFR & IFD) van kracht. Zoals de naam al doet vermoeden, initiëren IFR & IFD een nieuw Europees prudentieel regime voor beleggingenondernemingen. Deze eisen vervangen voor de meeste beleggingsondernemingen de slecht passende broek van het CRR & CRV IV, en moeten ervoor gaan zorgen dat beleggingsondernemingen onverwachte verliezen beter kunnen opvangen.

De Nederlandse wetgever wil verder gaan dan waar de IFR & IFD-regelgeving in voorziet. Uit de consultatie van deze zomer en het bijbehorende consultatieverslag van oktober, blijkt dat de Nederlandse wetgever ook beheerders van UCITS’s en AIF’s die beleggingsdiensten verlenen onder de reikwijdte van de nieuwe regelgeving beoogt te brengen. Dit in tegenstelling tot beheerders in andere lidstaten, zoals Luxemburg en Ierland.

Wat verandert er voor uw onderneming?

Momenteel dienen zowel banken als beleggingsondernemingen te voldoen aan de prudentiële vereisten die zijn beschreven in het CRR en CRD IV. Dit prudentiële regime is in hoofdzaak gebaseerd op de standaarden vastgesteld door het Bazels Comité voor Bankentoezicht. Deze standaarden richten zich met name op de gangbare risico’s voor banken en zijn niet gericht op de activiteiten van een beleggingsonderneming. Met de invoering van de IFR en IFD wordt een meer risicosensitief en proportioneel regime geïntroduceerd. De kapitaal- en liquiditeitsvereisten zullen onder het nieuwe regime op een andere manier worden berekend en zullen per onderneming aanzienlijk verschillen. De bepalingen met betrekking tot governance en beloning wijzigingen amper door de invoering van de IFR/IFD.

Welke typen ondernemingen onderscheidt IFR?

Het CRR en CRD voorzien al in een onderscheid tussen beleggingsondernemingen. De mate waarin een beleggingsonderneming zich dient te houden aan de eisen uit het CRR/CRD IV wordt bepaald door de beleggingsdiensten en -activiteiten die de onderneming verleent of verricht.

De IFR en IFD voorzien in een nieuwe categorie-indeling voor beleggingsondernemingen, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen ‘systeemrelevante’ en ‘niet-systeemrelevante’ beleggingsondernemingen.

 

Systeemrelevante beleggingsonderneming (class 1)

Beleggingsondernemingen die voldoen aan de volgende criteria worden door de definitiewijziging aangemerkt als kredietinstelling:

  • de onderneming handelt voor eigen rekening; of
  • houdt zich bezig met het overnemen of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie; en
  • de totale waarde van de activa is gelijk aan of groter dan 30 miljard euro.

Als gevolg daarvan blijven deze partijen vallen onder het prudentiële regime van het CRR. Daarnaast dienen zij een vergunning als bank aan te vragen bij DNB en/of de ECB.

Beleggingsondernemingen die voor eigen rekening handelen of financiële instrumenten overnemen of plaatsen met plaatsingsgarantie, en waarvan de totale waarde van activa gelijk aan of groter is dan 15 miljard euro, blijven kwalificeren als beleggingsonderneming. Zij vallen onder de het prudentiële regime van het CRR, zoals voorheen. Voor deze systeemrelevante beleggingsondernemingen, de zogenaamde class-1 ondernemingen, wijzigt er op prudentieel gebied niks. In specifieke gevallen beschikt DNB over de bevoegdheid om bepaalde beleggingsondernemingen met activa ter waarde van minder dan 15 miljard euro onder de reikwijdte van het CRR en CRD te brengen.

 

Niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen (class 2 & 3)

Beleggingsondernemingen die niet kwalificeren of worden aangewezen als categorie 1-beleggingsondernemingen gaan onder het nieuwe regime van de IFR/IFD vallen. Zij kunnen vervolgens worden ingedeeld onder kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen (categorie 3) en beleggingsondernemingen die niet categorie 1 of 3 zijn.

De indeling van een beleggingsonderneming in categorie 2 of 3 vindt plaats op basis van een risico gebaseerde aanpak. Dit is enerzijds ingegeven door het type beleggings- of nevendienst dat wordt verleend of het type beleggingsactiviteit dat wordt verricht en anderzijds door de omzet en balansgrootte van de onderneming.

 

Beheerders van UCITS’s en AIF’s

De IFR en IFD zouden enkel van toepassing zijn op ondernemingen die over een MiFID II-vergunning beschikken. Dit zou inhouden dat de Verordening of de implementatie van de richtlijn geen gevolgen zou mogen hebben voor beheerders van UCITS’s en AIF’s die beleggingsdiensten verlenen. Uit de consultatie van deze zomer en het consultatieverslag van oktober, blijkt echter dat de Nederlandse wetgever voornemens is deze instellingen, middels een gekunstelde doelredenatie, ook onder de reikwijdte van de IFR en IFD te brengen. Wat dit precies betekent voor de kapitaaleisen van beheerders is momenteel nog onduidelijk. De wetgever geeft in haar consultatieverslag aan te waarborgen dat dubbeltellingen worden voorkomen. Hierbij beoogt zij dat de hoogste kapitaaleis wordt toegepast; ofwel het kapitaalvereiste onder de UCITS-richtlijn respectievelijk AIFM-richtlijn ofwel het vereiste onder IFR.

Hoeveel kapitaal moet ik aanhouden onder IFR en IFD?

Op grond van de IFR dient het doorlopend eigen vermogen van een beleggingsonderneming, naar gelang hetgeen het hoogste is, ten minste gelijk te zijn aan:

  1. het doorlopend minimum kapitaalvereiste;
  2. een kwart van de vaste kosten in het voorafgaande jaar; of
  3. een som van hetgeen voor hen vereist is op grond van een berekening op basis van specifiek op beleggingsondernemingen toegesneden risicofactoren: de zogenaamde K- factoren.

Voor kleine en niet-onderling verweven beleggingsondernemingen geldt onderdeel 3 niet.

Het minimum kapitaalvereiste is gelijk aan het aanvangskapitaalvereiste. De kapitaalvereisten op grond van artikel 9 van de IFD – en derhalve ook het doorlopend minimum kapitaalvereiste – bedragen:

  • 750.000,- euro voor beleggingsondernemingen die handelen voor eigen rekening, financiële instrumenten plaatsen of overnemen met plaatsingsgarantie of een georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren en daarbij voor eigen rekening handelen.
  • 75.000,- euro voor beleggingsondernemingen die geen geld of effecten van cliënten aanhouden.
  • 150.000,- euro voor de overige beleggingsondernemingen.

Beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Als alternatief voor het minimumbedrag aan eigen vermogen is het beleggingsondernemingen die geen gelden of financiële instrumenten van cliënten onder zich mogen houden en slechts:

  • orders van cliënten ontvangen en doorgeven; en/of
  • beleggingsadvies verlenen

onder de huidige wetgeving toegestaan om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV) af te sluiten. De IFR en IFD voorzien niet in een mogelijkheid om in plaats van de minimum eigen vermogenseis een BAV af te sluiten. Ondernemingen die nu gebruik maken van een BAV kunnen dus worden blootgesteld aan een aanzienlijke stijging van de eigen vermogenseis.

K-factoren

De berekening van de kapitaalvereisten zal voortaan ook gebaseerd zijn op de zogenaamde K-factoren. Deze risicofactoren zijn specifiek toegesneden op beleggingsondernemingen. Ze bepalen de risico’s voor de cliënten van een beleggingsonderneming (Risk to Customer, RtC), voor markten (Risk to Market, RtM) en voor de beleggingsonderneming zelf (Risk to Firm, RtF). De omvang van elk van deze posities draagt bij aan het totaal aan te houden kapitaal.

Liquiditeit

IFR vereist van beleggingsondernemingen dat zij te allen tijde ten minste één derde van hun vastekostenvereiste in liquide activa aanhouden. Dit om te waarborgen dat beleggingsondernemingen ook in tijden van stress ordentelijk kunnen functioneren. Hetzelfde geldt in beginsel ook voor kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen, hoewel er een vrijstellingsmogelijkheid geldt die toezichthouders kunnen inzetten.

ICAAP & SREP

De IFR en IFD voorzien in een verplichting voor class 2 beleggingsondernemingen om een ‘Internal Capital Adequacy Process’ (ICAAP) te doorlopen en het daaropvolgende Supervisory Review and Evaluation Process (SREP) door DNB. Het SREP is een belangrijk onderdeel van het toezichtinstrumentarium. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze evaluatie kan DNB maatregelen nemen, als blijkt dat een degelijk beheer en solide dekking van de risico’s van een beleggingsonderneming onvoldoende is gewaarborgd. Kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen hoeven in beginsel geen ICAAP en SREP uit te voeren. Een SREP wordt enkel uitgevoerd voor de class 3 beleggingsondernemingen als DNB dit nodig acht vanwege de omvang, aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van de betreffende onderneming.

Dit proces, dat reeds bestaat op grond van het CRD IV, wordt in de IFD gehandhaafd. Voor beleggingsondernemingen die vielen onder het CRR en CRD IV is dit proces reeds geregeld. Voor de beleggingsondernemingen onder de IFR en IFD wordt een vergelijkbaar proces ingericht in de wet.

Openbaarmakingen

Voor de goede orde merk ik op dat ook ten aanzien van openbaarmakingsverplichtingen het beginsel van proportionaliteit is toegepast, waarbij voor kleine niet-verweven beleggingsondernemingen bepaalde verplichtingen niet gelden. Zo hoeft een class 3 onderneming haar beleggingsbeleid bijvoorbeeld niet openbaar te maken.

Meer weten?

Wilt u weten in welke categorie uw onderneming terecht komt? Wij kunnen u helpen dit te bepalen, en adviseren over wat het nieuwe regime betekent voor uw onderneming. Lees meer over de uitbreiding van het geconsolideerd toezicht of neem contact met ons op.

Wilt u meer inzicht krijgen in de prudentiële regels voor uw organisatie? Volg dan onze opleiding ‘De impact van prudentiële regelgeving op de financiële sector begrijpen’.

Meer over de opleiding