Nieuws

Toezicht op beleggingsobligaties

Medio februari 2015 heeft de AFM via een nieuwsbericht gepleit voor extra bescherming voor beleggers in zogenoemde beleggingsobligaties. In het bericht geeft de AFM aan nu te weinig grip te hebben op aanbieders van beleggingsobligaties, omdat veel aanbieders gebruikmaken van vrijstellingen en uitzonderingen op de prospectusplicht en niet onder doorlopend toezicht staan. De AFM wil door aanpassingen in de wet zorgen dat aanbieders van beleggingsobligaties onder doorlopend toezicht te brengen. In dit nieuwsbericht wordt nader ingegaan op de achtergrond van de wens van de AFM en implicaties voor aanbieders van beleggingsobligaties.

Wat zijn beleggingsobligaties?

Een vaste definitie van beleggingsobligaties bestaat momenteel niet. De AFM omschrijft beleggingsobligaties als een risicovolle obligatie waarbij de opbrengst wordt gebruikt om collectief te beleggen. De opbrengsten van de belegging worden gebruikt om de obligatie af te lossen en de rente op de obligatie te betalen.

Een beleggingsobligaties is strikt gezien een obligatie in de zin dat het een gestandaardiseerd effect is met een over het algemeen vaste looptijd en waarop couponrente wordt vergoed.

Daarin onderscheid de beleggingsobligatie zich van een deelnemingsrecht in een beleggingsinstelling waarbij sprake is van risicodragend (eigen) vermogen en waarbij het fonds meestal geen vaste looptijd en geen vaste rente heeft.

In de praktijk zijn er ook hybride producten die in naam een (beleggings)obligatie zijn, maar waarbij de facto sprake is van in hoge mate risicodragend vermogen en waarbij bijvoorbeeld alleen aan het einde van de looptijd (een winstafhankelijke)rente wordt vergoed.

Met beleggingsobligaties worden, net als bij veel (alternatieve) beleggingsinstellingen, vaak collectieve beleggingen gefinancierd zoals vastgoed, landbouwgrond, zonnepanelen of  wijn.

Waarom de wens om toezicht?

Sinds 2014 bestaat voor beheerders van (alternatieve) beleggingsinstellingen een vergunningplicht onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). In de optiek van de AFM trachten veel fondsaanbieders deze vergunningplicht te omzeilen door niet langer fondsen op te zetten die gezien worden als beleggingsinstellingen, maar deze fondsen te structureren als beleggingsobligaties.

Daarnaast is hierbij volgens de AFM geregeld sprake van beleggingsvehikels met een zeer beperkt eigen vermogen waardoor de beleggingsobligaties feitelijk hogere risico’s hebben dan het woord ‘obligatie’ suggereert.

Aanbieders van beleggingsobligaties staan momenteel nog niet onder doorlopend toezicht vanuit de AFM. Wel dient voorafgaand aan de uitgifte normaal gesproken een prospectus te worden opgesteld die door de AFM getoetst moet worden. In de praktijk bestaan er echter verschillende vrijstellingen op deze prospectusplicht waardoor vaak geen prospectus benodigd is.

De AFM heeft in 2014 extra aandacht besteed aan vrijgestelde aanbieders van beleggingsobligaties. Vanwege het ontbreken van voldoende bevoegdheden heeft de AFM zich hierbij uitsluitend kunnen richten op de informatieverstrekking aan beleggers. Uit onderzoeken bij zeven partijen kwamen ernstige tekortkomingen in de informatieverstrekking naar voren. Het merendeel van de onderzochte partijen verstrekte niet alle essentiële informatie en in sommige gevallen werd zelfs onjuiste informatie aan beleggers verstrekt. De AFM heeft naar aanleiding hiervan diverse handhavingsmaatregelen opgelegd.

Gezien de hoge risico’s die veel beleggingsobligaties blijken te hebben en de wens om beleggers in dergelijke financiële instrumenten te beschermen, heeft de AFM bij de Minister van Financiën een verzoek gedaan om beleggingsobligaties onder doorlopend toezicht te brengen.

Waaruit zou het toezicht op beleggingsobligaties kunnen bestaan ?

De AFM heeft de Minister van Financiën gevraagd de aanbieders van beleggingsobligaties onder toezicht te brengen. Hierbij zou kunnen worden aangesloten op vergunningplichten die bestaan voor beheerders van beleggingsinstellingen dan wel voor aanbieders van beleggingsobjecten. De twee vergunningenregimes zijn beide strenge regimes waarbij de AFM zeer zware toetredingsdrempels hanteert.

De vergunningplicht voor beheerders van beleggingsinstellingen bestaat al vanaf begin jaren negentig. In 2014 is deze vergunningplicht echter flink uitgebreid en zijn de bijbehorende eisen sterk aangescherpt als gevolg van de implementatie van de AIFMD Richtlijn. Hoewel de AFM de afgelopen periode verschillende vergunningen aan beheerders van beleggingsinstellingen heeft verleend, blijkt dat de toezichthouder de lat erg hoog heeft gelegd.

Beleggingsobjecten zijn beleggingsproposities waarbij geen sprake is van een collectieve belegging (waarbij alle deelnemers gezamenlijk in de opbrengsten delen), maar van specifieke individuele beleggingen. Een voorbeeld hiervan betreft een belegging in een teakhoutplantage waarbij de opbrengsten van een specifieke kavel op de plantage ten goede komen aan één individuele belegger. De vergunningplicht voor aanbieders van beleggingsobjecten bestaat sinds 2006. In de praktijk is gebleken dat slechts zeer weinig aanbieders aan deze vergunningseisen kunnen voldoen. Dientengevolge beschikt momenteel slechts een handjevol partijen over een dergelijke vergunning.

Bij beide regimes dient de AFM ervan overtuigd te worden dat de beleidsbepalers betrouwbaar zijn en geschikt zijn om een rol als beleidsbepaler te vervullen. Daarnaast zijn eisen gesteld op het gebied van de beheerste en integere bedrijfsvoering en zijn er gedetailleerde transparantieverplichtingen richting (potentiële) beleggers in de propositie.

Voornaamste onderscheid tussen beide regimes is dat beheerders van beleggingsinstellingen ook onder financieel toezicht staan, het aantal specifieke regels veel uitgebreider is, een onafhankelijke compliance functie en risicomanagement functie aanwezig moet zijn en een onafhankelijke bewaarder (depositary) moet zijn aangesteld die zeer strikte controles moet uitvoeren op het fonds en haar beheerder.

Wat zijn de vervolgstappen?

De Minister van Financiën heeft in medio 2014 aangegeven een doorlopend toezicht regime voor aanbieders van beleggingsobligaties te overwegen. Een wetsvoorstel hiertoe is tot op heden echter nog niet naar buiten gekomen dan wel geconsulteerd. Het is daarom niet precies duidelijk welke eisen aan de vergunningplicht worden gesteld.

Hoewel verder weinig informatie hierover bekend is gemaakt, hintte de minister erop voor wat betreft het gedragstoezicht aan te willen sluiten op de regels die nu reeds gelden voor aanbieders van beleggingsobjecten.

Daarnaast liet de minister blijken aanbieders van beleggingsobligaties ook onder prudentieel toezicht te willen plaatsen. Aangezien op aanbieders van beleggingsobjecten geen prudentiële eisen van toepassing zijn, zou de minister overwegen om hiervoor aan te sluiten op de eisen die gelden voor beheerders van beleggingsinstellingen. Deze beheerders hebben een eigen vermogenseis van 125.000 euro en dienen daarnaast aanvullend kapitaal aan te houden om aansprakelijkheidsrisico’s af te dekken.

Vanwege het feit dat momenteel nog geen wetsvoorstel bekend is gemaakt en het gehele parlementaire proces nog doorlopen moet worden, is aannemelijk dat een vergunningplicht voor aanbieders voor beleggingsobligaties niet eerder dan (begin) 2016 in werking zou kunnen treden. Het is ook nog niet duidelijk of voor bestaande aanbieders van beleggingsobligaties een overgangsregime van toepassing zal zijn dan wel dat (direct) na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving geen nieuwe beleggingsobligaties meer mogen worden geplaatst voordat een vergunning is verkregen.

Tenslotte

In dit nieuwsitem is op hoofdlijnen een beeld geschetst van de achtergrond en de ontwikkelingen ten aanzien van het onder doorlopend toezicht brengen van aanbieders van beleggingsobligaties.

Hoewel er nog geen wetsvoorstel ligt en dus ook de specifieke eisen nog niet bekend zijn, is het raadzaam dat aanbieders van beleggingsobligaties zich gaan voorbereiden op de aanstaande vergunningplicht. Dit kunnen zij doen door hun bedrijfsvoering aan te passen en in te richten naar de eisen die reeds gelden voor aanbieders van beleggingsobjecten. Een adequate bedrijfsvoering zal de voorbereiding naar een vergunningaanvraag vergemakkelijken.

Charco & Dique kan u behulpzaam zijn bij het aanpassen van uw organisatie en de voorbereiding van de vergunningaanvraag. Te zijner tijd kan Charco & Dique u ook behulpzaam zijn bij de begeleiding van uw aanvraag en de communicatie met de AFM.

Mocht u meer informatie willen over dit onderwerp dan kan Charco & Dique u daarbij van dienst zijn. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Charco & Dique op telefoonnummer 020-4165403 of e-mailadres info@charcoendique.nl.